Maar zou dat niet erg onbeleefd zijn om dat zomaar plompverloren te vragen, dacht de grijze kater met het groene strikje. Hij besloot dat het wel kon. “Mag ik u iets vragen, mevrouw?” zei hij heel beleefd. “Dat ligt er aan wát, monsieur” antwoordde de deftige poes uit de hoogte. “Maar probeert u het maar”. “Nou, ik zie dat u blauwe ogen heeft, maar ook nog blauwe oren én een blauwe neus, zo mooi *zucht* , dat heb ik nog nooit gezien. Hoe kan dat, bent u geverfd misschien of een spoelinkie gehad?” vroeg de grijze. “GEVERFD, geverfd, gespoeld, u dúrft, zeg!” Zij stak haar blauwe neusje in de lucht. “Als u het persé weten wilt, meneer, ik ben van ADEL, ik heb blauw bloed en dat hebben ze allemaal in mijn familie, wij zijn van zeer oude adel. O zo!”
De grijze keek haar verbijsterd aan. “Ou- oud? U?” stotterde hij. “En ikw w- wilde nog wel met u trouwen…” . Nu was het de beurt aan de streepjespoes om ontzettend ontsteld te kijken. “U met mij? Trouwen?? Hebt u nooit gehoord van hogere en lagere standen? Ik ben veel hoger dat spreekt…” De grijze keek haar eens goed aan en zei: “Pardon dame, maar ik ben toevallig wel een stukje hoger gegroeid en ik ben sterker en flinker, ik kan geweldig goed muizen vangen, ik kan heel hard én heel zachtjes spinnen, ik kan miauwen zonder geluid –dat vinden mensen altijd zo ontroerend- en ik kan… ja, wat kan ik niet? En de grijze vatte plotseling moed en zei: “Wilt u met mij trouwen? Toe lieve … kijk mij eens smekend kijken…”
En net nu het zo spannend is geworden, loopt de schrijfster dezes weg, mompelend dat zij hoog nodig iets in de tuin moet gaan doen … wordt vervolgd dan maar, sorry hoor!