Afscheid

Thérèse zal hier niet meer schrijven.
Op mij rust de taak om hier wat te schrijven.
Vanochtend hebben we afscheid genomen van haar lichaam.
Haar persoonlijkheid leeft voort. Voor sommigen zal zij een vage herinnering blijven. Voor mij blijft zij mijn wederhelft.
De ongelooflijk vele reactie op internet en de tientallen brieven en kaarten die wij hebben ontvangen blijven misschien nog enige tijd onbeantwoord. Maar laat ik alle schrijvers verzekeren dat het haar heel goed heeft gedaan en mij nog steeds troost.

Ik houd deze pagina nog zo lang mogelijk “in de lucht” zodat ook nieuwe bezoekers kunnen genieten van haar bijzondere kijk op het leven en de wereld waarin zij geleefd heeft.
therese de vries 2
Hans Christiaan de Vries

Advertentie

Belangrijke vondsten

Het eerste is een werk van een onbekende kunstenares uit de vorige eeuw. Zie hoe zij geïnspireerd is geraakt door een doodnormaal pingpongbatje. Onmiddellijk herkende zij de oervorm van een boom, hét teken van een groeiend leven. En gedachtig een oud bijbels verhaal over de verboden vruchten aan de boom van goed en kwaad, plaatste zij drie knikkers, appels voorstellend, die louter als symbolen dienen.  Vandaar ook de keuze van één groene appel en twee rode. Het zijn geen smakelijke vruchten, daar zij immers van hogerhand verboden waren. U weet wat er allemaal van gekomen is.  In zijn eenvoud heeft dit werkje dus heel veel te zeggen.

'appelboom' weblogfoto 005

En dan nu ook maar meteen een tweede werk, ook van een onbekende. Zo op het eerste gezicht lijkt het een vrolijker  stuk. Een afbeelding van een onschuldig klein kindje, hoe zou dit niet blijmakend kunnen zijn? De kleine heeft zelfs een brede lach op zijn roze snoetje. Maar toch … tóch heeft het bij nader inzien iets kwaadaardigs. Het lacht té nadrukkelijk.  Het doet zelfs enigszins denken aan het werk van Jeroen Bosch. Maar het dateert net als het eerste ook uit de 20e eeuw, dat is wel zeker. Onlangs zijn deze twee opmerkelijke kunstwerken bij een zolderopruiming te voorschijn gekomen. Ik hecht er grote waarde aan en ik hoop dan ook dat een museum zich bereid verklaart ze in hun collectie op te nemen.

webl.foto baby 010

Drs. Theo Uytdekunst.

Help de kabouter NIET

Dames en eventuele breiheren, leg uw pennen maar neer. Wij helpen de kabouter niet. Wat er dan aan de hand is? Ik zal het u vertellen. Wij waren zo aan het praten samen en opeens, ik weet niet wat er over mij kwam, zei ik: “U bent een zeurkabouter! U komt hier zomaar binnen vallen, u wilt mijn mooie truitje hebben en intussen maar mopperen. Ik ben het zat!!”

Er viel een akelige stilte. “Weet mevrouw de kabouter hiervan?”, vroeg ik streng. Hij schudde zijn hoofd van nee. “Nou, vertel op”, zei ik. “Wat is er nu echt aan de hand?” De kabouter haalde eens diep adem en zei: “Het is mijn vrouw, mevrouw de kabouter zoals u haar noemt, zij wil geen zwart truitje meer voor mij breien. Ook geen bruine of effen groene. En nu breit zij kleurige sokjes, vrolijke truitjes, jolige broekjes, rokjes en jasjes voor de kinderen. Een hele stapel ligt al klaar, zij weet van geen ophouden en voor mij? NIKS. Kijk deze trui is al helemaal versleten, de gaten vallen erin en het wordt al winter..” Ik keek hem boos aan. “Het wordt nog lang geen winter, het is net een beetje zomer, domoor. En waarom zou jij een zwarte willen of een bruine? Mevrouw de kabouter is net lekker creatief bezig, snap dat dan toch, ouwe mopperkont! U lijkt wel eentje van ons gevallen kabinet; die zijn ook allemaal tegen mooi en boeiend en interessant. Het moet nuttig zijn en verder niks. Zij denken maar dat die dingen extra geld kosten en zij willen dat oppotten en zelf houden”. De kabouter keek mij verbijsterd aan. “Is uw kabinet gevallen en wat is geld?”, vroeg hij. “Ach joh, dat is iets van mensen. Ga jij nu maar naar huis, geef mevrouw een kus en laat haar gerust een te gekke trui breien”. Ik was hem nog gaan tutoyeren ook in mijn verontwaardiging. En daar ging hij, de kabouter. Dus beste lezers, geen stichting i.o. , zelfs geen kaboutervereniging. Ja, ‘ik ben daar gekke Gerrit op een houtvlot’ zoals een goede vriendin altijd zei.

Maar goed, als u toch wat wilt doen voor die kleine moppermannekes, ga gerust uw gang, richt een kabouterclubje op en brei u suf. Ik pas. (*moppert nog wat na*)

Help de kabouter 2

…snuf brrrrrrrrrr *toetert eens flink in de zakdoek* ….Ik zal proberen verder te gaan met wat de kabouter mij allemaal vertelde, beste lezers. Er is daar n.l. ook een soort van crisis ontstaan. Ik zal het u uitleggen. Vroeger, nog niet eens zo lang geleden, deden de kabouters alles zelf. Zij hadden geen winkels nodig en geen apotheken, geen dokters en geen zusters, geen –peuten, geen schilders, geen timmermannen en weet ik wat allemaal niet. Het ging er lekker ouderwets aan toe. De mannen schilderden en timmerden alles  -ja, echt waar, zonder een Gamma of een Delta-  huisjes, stoeltjes, banken, bedjes en krukjes; de vrouwen kookten, wasten de kleren en samen verzorgden zij hun kindkaboutertjes, vertelden hen verhaaltjes en … nu komt het: zij sponnen wol en breiden sokken en mutsjes, jurkjes en broekjes. De mannenkabouters waren beter in spinnen, de vrouwtjes in breien. Waarom dat? Ik zou het niet weten. Maar altijd  kwamen de jongere kabouters met nieuwe ideeën. Dat heb je nu eenmaal met dat jong spul. Die denken de wereld te kunnen veranderen, maar meestal gaat dat wel over. Dan komt het stadium waarin ze zich schamen. Gauw, gauw draaien ze de boel weer terug en wordt (bijna) alles weer als het oude vertrouwde. Het hoort erbij, ook in het kabouterleven. Maar nu was er iets gebeurd, waardoor alles in het honderd liep. Men wilde namelijk ‘creatief’ worden, ‘scheppend’ bezig zijn, niet gewoon voor een verwarmend kookvuurtje dennenappels rapen, maar om er iets aparts mee te doen, een krans maken bijvoorbeeld om die aan de deur te hangen. Zouden ze dat bij ons, mensen, gezien hebben? Ik vrees van wel. Ik zie aan zoveel deuren een krans hangen en echt niet alleen in de Kersttijd.  En de een wilde de dingen nog mooier maken dan de ander. Iemand maakte een typisch ‘diezain’ ledikant, maar vergat dat er wel minstens één kabouter in moest passen om lekker te kunnen slapen. En zo ging het van kwaad tot erger. De schoolkabouterjeugd vond een sok breien ‘ontzettend ordi, man’ en knoopte een totaal onnut kleed voor aan het plafond, blauw met witte en zachtgrijze wolkjes en hier en daar een ballonnetje, een rooie, een gele en zelfs een gestippelde. Het was leuk, ja zelfs erg leuk, maar totaal onnut.

Ik hoorde dat allemaal geduldig aan, beste lezers en u ook, hoop ik en breide jachtig verder. Ik werd er zogezegd wat zenuwachtig van. “Ho ho ho!”, riep de kabouter ineens. “Ik ben geen giraf, hoor. Zó’n lange nek heb ik niet … En ja, kijkt u zelf maar. Ik had in de zenuwen toch een eind gebreid, zeg! “Mijn vrouw zal het misschien toch wel lekker warm vinden…”, zei de kabouter peinzend. Enfin, het verhaal is ook al lang geworden. Het is bedtijd voor u. Morgen hoort u van de nieuwe plannen en de stichting i.o. (in oprichting), die –hoe kan het ook anders’- Help de kabouter zal gaan heten, als het doorgaat tenminste. Tot morgen (of evt. overmorgen) want morgen heb ik een drukke dag)

Help de kabouter 1

“Hoezo? Wat? Waar? Die bestaan niet!”, zult u misschien zeggen na het lezen van de titel. Ik zal u eerlijk bekennen dat ik dat ook dacht. Hoewel ik alle (?)  boeken over De Kabouter in mijn bezit heb, geschreven en getekend door Rien Poortvliet, meende ik dat hij dat puur voor zijn eigen lol gedaan had, toen hij klaar was met Braaf (over de hond), Te hooi en te gras (over het boerenleven) en Het brieschend Paard en misschien nog wel meer. Alleen ‘Braaf’ heb ik nog niet maar dat terzijde. Maar ik had beter moeten weten, Rien was een serieus man, wel vol humor, maar beslist geen zweverig figuur en hij had het bij het rechte eind. De kabouter bestaat. Nee, niet dat ze bij u de afwas komen doen. Ze hebben het al druk genoeg met overleven. Nu schrikt u even zeker? Nou, ik ook zondagavond. Ik zit daar vredig te breien en opeens hoor ik een stemmetje: “Is dat misschien een kaboutertruitje?”

Help, ik spring op, laat ettelijke steken vallen, sper mijn ogen wijd open en zie daar beneden bij mijn voeten een klein mannetje, ja-ha met een puntmuts op natuurlijk. O jee, wat moest ik zeggen? Dat het voor een stomme pop was, die ik nota bene ook al zelf gebreid heb?? Daar zat ik dan, spra-ke-loos, maar niet voor lang uiteraard. “Dag kabouter”, zei ik. “Dat zou best eens kunnen kloppen; het is uw maat, lijkt mij…” zo loste ik het diplomatiek op, vind ik zelf. “Komt u er gezellig bij zitten en vertel maar eens hoe en wat… zal ik u even optillen? Zo!  Nee Koos doet niets, hij is al zo oud…” De kabouter keek eens naar de slapende Koos en vertrouwde het wel. En hij ging aan het vertellen. Hoe Rien zijn wereld fantastisch getekend had en waarheidsgetrouw, maar… dat er intussen, net als in de mensenwereld, wel het een en ander veranderd was. Het onderwijs aan de kleine kabouters bijvoorbeeld, heel erg gemoderniseerd jawel. Men leerde niet meer breien en haken, sokken stoppen was helemáál uit den boze, ouderwets en oncreatief gedoe, niet aansluitend bij de wereld van de kindkabouter.  Men deed nu aan textiele werkvormen, wollige expressie vakken, je vrij uitdrukken met naald en draad… Hier haperde de kabouter en begon tot mijn schrik te huilen. Ik scheurde kleine stukjes van mijn papieren zakdoek voor hem af en och heden, ik schoot ook al vol en begon met hem mee te huilen. Daar zaten wij dan…  sorry lieve lezers, even een pauze, morgen ga ik…*snik snik*  verder.